Mijn
schoonvader heeft zijn werkbare leve gewerkt in de handel en in de civiele
techniek. Voor diegene die niet weet wat dit laatste betekent, dat zijn
werkzaamheden, welke te maken hebben met weg- en waterbouw, dus onder andere
aanleg en aankleding van wegen. In zijn geval was dat het leveren en aanbrengen
van vangrails.
Meestal heb
ik hem heel serieus, maar ook trots en tevreden, horen praten over het werk en
de medewerkers. Het was hard werken, met vaak onregelmatige werktijden, maar
ook genieten als men weer vakkundig een klus geklaard had en de veiligheid op
de weg toenam. Toch kan ik me ook momenten herinneren, dat hij heel
verdrietig thuis kwam. Dan was er weer eens een medewerker door een
volkomen idiote automobilist het ziekenhuis in gereden of erger nog, de
medewerker lag opgebaard in het crematorium. Hij moest dan die loodzware
boodschap bij de medewerker thuis afleveren. Mocht je geïnteresseerd zijn de
egoïstisch, kinderachtige, idiote redenen, waarom iemand een wegwerker de
lappenmand in rijdt? Hier zijn er een paar: ‘de aangegeven snelheidsbeperking geldt
niet voor mij’, ‘mijn rijkwaliteiten zijn uitstekend’, ‘alleen sukkels houden zich
aan de snelheid’, ‘even doorscheuren en ik ben nog op tijd voor die afspraak’!
Deze dagen
moet ik tijdens mijn rit naar en van het werk heel vaak aan mijn schoonvader
denken, of beter gezegd, aan de momenten dat hij de familie moest bezoeken met
lood in de schoenen en een doodsboodschap in de handen. Langs de Provinciale weg
worden de fietspaden gerenoveerd en om een en ander voor iedereen veilig te
houden, heeft men een snelheidsbeperking tot 50 km/uur ingevoerd. Het werkje
zal hooguit enkele weken duren, de fundamenten liggen er al en de betonmachine
staat klaar. En zeg nou zelf, wat is het probleem, als je twee kilometer lang
vijftig mag rijden in plaats van tachtig? Kost dat zoveel tijd? Sterker nog,
als die mafkezen met hun tachtig, negentig of vaak nog meer kilometers op de
teller, mij gepasseerd zijn, dan zie ik ze bij het eerstvolgende stoplicht
hooguit een paar auto’s voor mij staan. Nerveus kluivend op hun nagels, verwoed
trommelend op het stuur, zenuwachtig kijkend of het stoplicht al op groen
springt. Het scheelt op de hele reis nauwelijks een à twee minuten, dus maar de
helft van Herman van Veens ‘Opzij, opzij, opzij, maak plaats, maak plaats, maak
plaats’.
Nee, die
borden met het getal vijftig zijn voor die anderen! Gewoon botweg niet denken
aan de mogelijke gevolgen voor de wegwerkers, geen rekening houden
met het leed van de families, als weer een mens op de motorkap terecht
komt. Ga zelf eens langs de weg staan en voel eens hoe auto’s over de neus van
je schoen rijdt, ervaar zelf eens hoe de luchtstromen aan je trekken, als een
voertuig met tachtig kilometer per uur langs scheurt. Ik weet zeker dat je bang
wordt. Geen wonder dat de wegenbouwfirma op het eind van de werkzaamheden borden
plaatst met de tekst “Hartelijk dank voor uw medewerking”. Ik vraag me wel af
hoe de snelheidsduivels iedere dag weer langs deze dankwoorden durven rijden, zonder
zich kapot te schamen?