Vanochtend vroeg de krant, een boterham en een kopje
koffie. Nadat de ergste wereldse zaken de revue gepasseerd waren, begon het
echte werk, het oplossen van de sudoku. Helaas was de punt van het potlood aan
het eind van zijn Latijn en had dringende behoefte aan verscherping. Een puntenslijper was nergens te vinden (trouwens wie heeft er nu nog zo’n
handwerktuig in huis?), dus ging ik aan de slag met een schilmesje. Plotsklaps
overviel mij een weemoedig gevoel en was ik in gedachten terug in mijn jeugd,
ergens in de vroege zestiger jaren.
Mijn opa, inwonend bij mij ouders (toen was dat nog heel
gewoon), zat in de woonkamer in zijn zetel en stak met een lucifer de eerste
sigaar van de dag aan. De rook steeg op en vormde halverwege het plafond een
centimeters dikke rookwolk. De gedoofde lucifer werd even op het lucifersdoosje
ter zijde gelegd, wachtend op een tweede inzet, want met alleen met het
aansteken van het rookgerei, was de taak niet vervuld. Omdat roken toen ook al
duur was, werd de sigaar namelijk tot het uiterste genuttigd. Hiervoor maakte
opa met een zakmesje de geblakerde zijde van de lucifer spits en stak deze vervolgens
zo dicht mogelijk bij het mondstuk in de sigaar. Op die manier diende de lucifer
als handvat bij het roken van de laatste millimeters sigaar. Dit was overigens
best een gevaarlijke onderneming, de sneeuwwitte snor van opa was dan ook op de
rookplek behoorlijk verkleurd en geel geworden.
Maar daar ging het vanmorgen niet over. Toen ik de
potloodpunt met het schilmesje aan het aanscherpen was, zag ik opa, die met
zijn zakmes een potloodje met een paarsblauwe punt aanscherpte. Dit potloodje
zat normaliter in het zakje van zijn ‘kamezol’, en wel aan de rechter zijde,
want in het linker zakje zat het zakmesje. Altijd rechts het potlood, links het
zakmesje. Nadat het potloodje ‘geslepen’ was, werd de punt voorzichtig met wat
spuug nat gemaakt, dan schreef het beter. De potlood liet dan ook, onder de
vergeelde snor, een paarsblauw puntje op zijn lippen achter. Vervolgens nam hij
een keer per maand de sigarendoos ter hand en werd op de achterkant, in zijn
ietwat bibberig handschrift, tot op twee cijfers achter de komma, zijn AOW
berekend. Van pensioen had ik toen nog nooit gehoord, ik wist niet beter: opa
kreeg AOW. Berekende hij ook maar een cent verschil, dan werd alles weer
herrekend. En dat alles onder het genot van een steeds korter wordende sigaar. Vreemd
dat in mijn herinnering het potloodje, ondanks alle slijperij, nooit korter
werd, het was altijd even lang en zat altijd in de rechter zak.